
Jurisprudentie
BJ4673
Datum uitspraak2009-07-21
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6362 WWB + 07/6418 WWB + 08/4910 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6362 WWB + 07/6418 WWB + 08/4910 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Te gelde maken van aandeel in onverdeelde nalatenschap. Informele scheiding en deling bij negatief saldo. Zie ook: LJN BJ4699, 21-07-2009.
Uitspraak
07/6362 WWB
07/6418 WWB
08/4910 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 15 oktober 2007, 06/958 en 06/1437, en van 27 juni 2008, 07/644, (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College).
Datum uitspraak: 21 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, bij afzonderlijke beroepschriften hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken met de nummers 06/958 en 06/1437, en heeft mr. R. van Asperen, kantoorgenoot van mr. Schaap, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak met nummer 07/644.
Het College heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met reg.nrs. 07/6447 en 07/6458, plaatsgevonden op 3 februari 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Roerig, werkzaam bij de gemeente Groningen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden mede naar zijn uitspraak van heden met reg.nrs. 07/6447 en 07/6458. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Aan appellante is bij besluit van 25 augustus 2005 algemene bijstand toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 9 november 2005 is de ingangsdatum van deze uitkering nader bepaald op 1 april 2005.
1.2. Bij besluit van 20 december 2005 heeft het College aan appellante medegedeeld dat bij de verrekening van de huurinkomsten rekening zal worden gehouden met verwervingskosten tot een bedrag van € 44,45 per maand, waardoor de inhouding op de bijstand wegens huurinkomsten € 126,16 per maand zal bedragen. Over de voorgaande periode zal het College een herberekening maken en daarbij alsnog rekening houden met de verwervingskosten van € 44,45 per maand. Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het College, voor zover nog van belang, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 december 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 13 juni 2006 heeft het College aan appellante medegedeeld dat met ingang van 1 juli 2006 geen rekening meer wordt gehouden met de verwervingskosten bij de huurinkomsten en dat appellante hiervoor bijzondere bijstand kan aanvragen. Bij besluit van 19 september 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2006 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 7 december 2006 heeft het College, onder intrekking van een eerder besluit, de aanvraag van appellante van 5 september 2006 om bijzondere bijstand voor verwervingskosten gehonoreerd en aan appellante met ingang van 5 september 2006 voor deze kosten € 70,65 per maand bijzondere bijstand toegekend. Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het College, voor zover nog van belang, het bezwaar tegen het besluit van 7 december 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank, voor zover nog van belang, de beroepen tegen de besluiten van 23 mei 2006, 19 september 2006 en 15 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van heden in de zaken met reg.nrs. 07/6447 en 07/6458. In die uitspraak heeft de Raad - kort gezegd - geoordeeld dat appellante niet beschikt of redelijkerwijs kan beschikken over haar aandeel in de panden [op de adressen] te Groningen, waarvan zij volgens de kadastrale registratie voor 1/8 gedeelte eigenaar is. In de hier aan de orde zijnde zaken gaat het om verrekening van huurinkomsten uit deze panden met de bijstand van appellante en om bijzondere bijstand voor verwervingskosten die verband houden met de huurinkomsten. Nu het voor appellante om dezelfde redenen als in de zaken met de reg.nrs. 07/6447 en 07/6458 evenmin mogelijk is om over deze huurinkomsten te beschikken, is voor verrekening daarvan of toekenning van bijzondere bijstand daarvoor geen plaats.
4.2. Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de beroepen gegrond verklaren, de besluiten van 23 mei 2006, 19 september 2006 en 15 mei 2007 vernietigen, en de primaire besluiten herroepen. Met betrekking tot het vernietigde besluit van 15 mei 2007, zal de Raad bepalen dat de aanvraag wordt afgewezen. Zoals ter zitting is besproken, is hier geen sprake van reformatio in peius maar van een ook door appellante bepleite uitkomst omdat, nu er geen rekening wordt gehouden met huurinkomsten, er geen grondslag meer is om bijzondere bijstand toe te kennen voor verwervingskosten die met deze huurinkomsten verband houden.
5. Appellante heeft in de procedure gericht tegen het besluit van 19 september 2006 om schadevergoeding verzocht, bestaande uit vergoeding van de wettelijke rente over na te betalen bedragen in verband met ten onrechte ingehouden huurinkomsten. Dit verzoek komt voor toewijzing in aanmerking. Op het College rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. Voor toewijzing van schadevergoeding wegens het besluit van 15 mei 2007 is geen plaats nu, gelet op het begunstigende karakter van dit besluit, het bestaan van zodanige schade niet aannemelijk is geworden.
6. De Raad ziet ten slotte aanleiding om het College te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken wegens verleende rechtsbijstand. Deze worden in procedure 07/6362 begroot op € 644,-- in bezwaar, € 322,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep. In procedure 07/6418 op € 644,-- in bezwaar, € 322,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep. En in procedure 08/4910 op € 644,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en
€ 322,-- in hoger beroep. Voor de kosten van het bijwonen van de zitting van de Raad van 3 februari 2009 en van de zitting van de rechtbank van 21 september 2007 heeft de Raad reeds bij zijn uitspraak van heden inzake 07/6447 en 07/6458 een vergoeding toegekend.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de besluiten van 23 mei 2006, 19 september 2006 en 15 mei 2007;
Herroept de besluiten van 20 december 2005, 13 juni 2006 en 7 december 2006;
Bepaalt dat de aanvraag van 5 september 2006 om bijzondere bijstand voor verwervingskosten wordt afgewezen;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.186,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 434,-- vergoedt;
Veroordeelt het College tot schadevergoeding zoals onder 5 van deze uitspraak is aangegeven.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) C. de Blaeij.
DW